- Dutch English
- de straat = the street
- de stad = the city
- de weg = the road
- de brug = the bridge
- het plein = the square
- de kerk = the church
- het park = the park
- het station = the station
- het ziekenhuis = the hospital
- het hotel = the hotel
- de school = the school
- de bibliotheek = the library
- de winkel = the shop
- de markt = the market
- het restaurant = the restaurant
- de bank = the bank
- rechts = right
- links = left
- rechtdoor = straight ahead
- het noorden = the north