¿Qué vamos a comprar?	ir a	organizar
la hamburguesa	las patatas fritas	que
estar de acuerdo (con)	la lechuga	el tomate
la verdura	mucho	la vitamina
la carne	bastante	perplejo
el libro de Ciencias	la grasa	poco
el argumento	menos mal que	la botella (de)
sobre todo	eso	el azúcar
el profe(sor)	la profe	la profesora la profesora / la profe
estallar de risa	tan	pasar

organiseren	gaan …	wat gaan we kopen?
die / dat	de frietjes / de patat	de hamburger
de tomaat	de sla	het eens zijn (met)
de vitamine	veel	de groente
verbaasd / verbijsterd	nogal	het vlees
weinig	het vet	het natuurkundeboek
de fles	gelukkig	het argument
de suiker	dat	vooral
de lerares de lerares	de lerares	de leraar
doorbrengen	zo	in lachen uitbarsten

desde	la macedonia	hace mucho calor
el calor	barato	a la vez
la lata (de)	¡Qué dices!	fresco
un poco de	el chocolate	el mercado
la lista de la compra	el melón	la uva
medio kilo (de)	la piña	el litro (de)
el paquete (de)	el gramo	cien
el cuarto de kilo (de)	caro	¿Cuánto es todo?
Son 8 euros con 75.	el euro	Aquí tiene.
el dinero

het is heel warm	de fruitsalade	vanuit
tegelijkertijd	goedkoop	de warmte
vers	Wat zeg je nu!	het blikje
de markt	de chocolade	een beetje
de druif	de meloen	het boodschappenlijstje
de liter	de ananas	een halve kilo
honderd	de gram	het pakje / de reep
Hoeveel is alles bij elkaar?	duur	250 gram / een kwart kilo
Alstublieft.	de euro	Dat wordt dan 8 euro en 75 cent.
		het geld