¿Qué hora es? la hora Es la …

Son las … / Es la …
Son las …

Son las … / Es la …

 de la mañana la mañana
temprano ¿Tienes hora? Son las tres y cuarto.
Son las tres y media. ¡Claro que sí! Son las tres menos cuarto.
llegar tarde ¿A qué hora …? cerrar
la piscina A la una A las tres.
ver la tele la televisión la tele
el minuto Son las … menos … el reloj
diferente de la noche la noche
Het is … uur

Het is … uur

 het uur hoe laat is het?
de ochtend ‘s ochtends Het is … uur

Het is … uur
Het is kwart over drie. Weet je hoe laat het is? vroeg
Het is kwart voor 3. Natuurlijk! / Dat spreekt vanzelf! Het is half vier.
sluiten Hoe laat …? te laat komen
Om drie uur. Om een uur. het zwembad
de tv de televisie tv-kijken
het horloge Het is … voor … de minuut
de nacht / de (late) avond ‘s avonds / ‘s nachts verschillend / anders
de la tarde la tarde
de (na)middag / de (vroege) avond ‘s middags / ‘s avonds