hic (bijw.)	astrum	ferus
rex, regis	moles, molis	miror (mirari)
aufero (auferre)	tectum	ager, agri
umbra	ultimus	notus
orbis, orbis (mnl.)	poeta	gladius
vulnus, vulneris (onz.)	remitto (remittĕre)	habito (habitare)
cito (bijw.)	rogo (rogare)	gero (gerĕre)
quinque (onverbuigbaar)	ait	modo . . . modo
decerno (decernĕre)	transeo (transire)	incipio (incipĕre)

wild / ruw	ster	hier
bewonderen / zich verwonderen	massa / gevaarte / (groot) gewicht	koning
akker / land	dak / huis	wegnemen / ontnemen
bekend	uiterste / laatste	schim / schaduw
zwaard	dichter	kring / wereld
(be)wonen	terugsturen / loslaten	wond
dragen / brengen / verrichten / uitvoeren	vragen	snel
nu eens . . . dan weer	hij / zij zegt / beweert / hij / zij zei / beweerde	vijf
beginnen	overgaan / overtrekken / voorbijtrekken / voorbijgaan (van tijd)	besluiten / beslissen

tres, trium

pereo (perire)

omkomen / te gronde gaan

drie