| lateo (latēre) | committo (committĕre) | convenio (convenire) |
| confirmo (confirmare) | eques, equitis (m) | cucurri |
| paene (bijw.) | autem | adversus, -a, -um |
| collis, collis (m) | occupo (occupare) | propono (proponĕre) |
| oportet (+ inf. / AcI) | paulo (bijw.) | processi procedo (procedĕre) |
| instruo (instruĕre) |
| samenkomen / het eens worden / overeenkomen | aangaan / beginnen (proelium) / begaan (scelus) 3. (+ dat.) toevertrouwen | verborgen zijn / zich schuilhouden |
| perf. van curro (currĕre) / rennen | ruiter / ridder (iemand die tot de ridderstand behoort) | versterken / bevestigen / bemoedigen / moed inspreken |
| gekeerd naar / (recht) tegenover (liggend) / ongunstig | maar / echter (drukt een zwakke tegenstelling uit) / verder / en dan | bijna |
| tentoonstellen / openbaar maken / voor ogen stellen | bezetten / in bezit nemen | heuvel |
| perf. van procedo (procedĕre) voortgaan / verder gaan / naar voren lopen | weinig / een beetje | men moet / het behoort |
| iets uitrusten / opstellen 3. onderrichten |