mirus, -a, -um	donum	accipit
amat	rex, regem (acc.)	laetus, -a, -um
est	et	per + acc.
regia	currit	nunc
mensa	tangit	quoque
in + acc.	aurum	mutat
servus	cibus	vinum
incipit	statim

(hij / zij / het) ontvangt / krijgt	geschenk	wonderbaarlijk / schitterend
blij / vrolijk / opgewekt	koning	(hij / zij / het) houdt van / bemint
door…heen / gedurende	en / ook	(hij / zij / het) is
nu	(hij / zij / het) rent	paleis
ook	(hij / zij / het) raakt aan	tafel
(hij / zij / het) verandert / (hij / zij / het) verwisselt	goud	naar / naar binnen / in
wijn	voedsel / eten	slaaf
	meteen	(hij / zij / het) begint