Latijn : Nederlands de + abl. = van (boven) … af / over / aangaande res / rei = zaak / ding tantus = zo groot / zo veel tam = zo(zeer) atrox / -ocis = afschuwelijk / gruwelijk neque = en niet / ook niet / noch neque … neque = noch … noch / en niet … en ook niet satis = voldoende / genoeg gravis = zwaar / gewichtig / belangrijk / ernstig liber / liberi = vrij possum (posse) / potui = kunnen intellego (intellegĕre) / intellexi / intellectus = begrijpen nam = want accedo (accedĕre) / accessi = naderen / erbij komen summus = grootste / hoogste dignitas / dignitatis = waardigheid / aanzien vis (acc. vim / abl. vi) = geweld / kracht / macht / invloed oro (orare) = smeken / verzoeken atque = en bonus = goed cum + abl. = (samen) met verbum = woord audio / audivi / auditus = luisteren / horen