die Getränke	der Tee	die Möhre
die Tomate	die Gurke	der Apfel
die Banane	die Apfelsine, die Orange	die Zitrone
die Butter	die Margarine	das Brötchen
der Reis	die Spaghetti	der Fisch
das Huhn	der Schinken	der Hamburger
das Schnitzel	das Salz	der Pfeffer
der Senf	der Ketchup	das Öl
die Marmelade	Ich möchte Orangensaft zum Frühstück.	Wir frühstücken um 8 Uhr.

het peentje	de thee	de drankjes
de appel	de komkommer	de tomaat
de citroen	de sinaasappel	de banaan
het broodje (bolletje, pistoletje)	de margarine	de boter
de vis	de spaghetti	de rijst
de hamburger	de ham	de kip
de peper	het zout	de schnitzel
de olie	de ketchup	de mosterd
Wij ontbijten om 8 uur.	Ik wil graag jus d'orange bij het ontbijt.	de jam

Zum Mittagessen sind wir zurück.	Kommst du zum Abendessen zu uns?	Um 19 Uhr gibt es Abendbrot.
Magst du dieses Gericht?	Ich nehme das Tagesmenü.	Willst du eine Vorspeise?
Als Beilage nimmt er Kartoffeln.	Die Hauptspeise ist Fisch mit Reis.	Gibt es ein Dessert / eine Nachspeise?
Das ist eine Spezialität der Region.	Das Rezept ist von meiner Oma.	Entschuldigung bitte, ...

Om 19 uur is het avondeten.	Kom je voor het avondeten bij ons?	Voor de lunch zijn we terug.
Wil jij een voorgerecht?	Ik neem de daghap.	Lust jij dit gerecht?
Is er een toetje?	Het hoofdgerecht is vis met rijst.	Als bijgerecht neemt hij aardappelen.
Meneer / Mevrouw, ...	Het recept is van mijn oma.	Dat is een specialiteit uit de regio.