Duits : Nederlands benutzen = gebruiken der Ehrgeiz = de ambitie erlaubt sein = toegestaan zijn hinten = achteraan, achterin leise = zachtjes die Nähe = de buurt, de omgeving, nabij ordentlich = netjes rechtzeitig = op tijd schade = jammer der Termin = de afspraak vorne = vooraan, voorin zuhören = luisteren (naar)