Duits : Nederlands das Spiel = het spel die Frage = de vraag eine Frage stellen = een vraag stellen fragen = vragen zuletzt = het laatst gestern = gisteren die Antwort = het antwoord beantworten = beantwoorden eine Frage beantworten = een vraag beantwoorden die Spielanleitung = de spelhandleiding die Spielfigur = de pion / het spelstuk der Spieler = de speler die Spielerin = de speelster der Würfel = de dobbelsteen würfeln = dobbelen das Feld = het veld / het vakje aussetzen = uitzitten / blijven staan das Fragezeichen = het vraagteken der Pfeil = de pijl der Sieger = de winnaar die Siegerin = de winnares das Ziel = het doel