hin und wieder , ab und zu	die Anzeige	das Gepäck
die Veranstaltungen	der Hagel / hageln	den ganzen Tag / Abend / heute Abend
die Auskunft / die Auskünfte	die Zeitung	die Höchsttemperatur
die Tiefsttemperatur	der Nebel / neblig	der Sprühregen
der Regen / regnen	der (Regen-)Schauer	die Show
der Schlüssel	der Schnee / schneien	Die Temperatur steigt auf…Grad.
Die Temperatur senkt sich auf…Grad.	die Ferien	der Freund
die Freunde	die Freundin	der Arbeitsplatz
der Wind / windig	die Sonne / die Sonne scheint / sonnig	Es ist wolkenfrei.

de bagage	de advertentie	af en toe
de hele dag / avond / vanavond	de hagel / hagelen	de evenementen
de maximum temperatuur	de krant	de inlichting / informatie
de motregen	de mist / mistig	de minimumtemperatuur
de show	de regenbui	de regen / regenen
De temperatuur gaat…graden omhoog.	de sneeuw / sneeuwen	de sleutel
de vriend	de vakantie	De temperatuur gaat naar…graden omlaag.
de werkplek	de vriendin	de vrienden
Er zijn geen wolken.	de zon / de zon schijnt / zonnig	de wind / winderig

die Veranstaltung	Es ist bewölkt / wechselnd bewölkt.	Es ist trocken.
das Gewitter / gewittern	Es wird schönes / schlechtesWetter.	Es wird regnen / Es gibt möglicherweise Regen.
liegt bereit	tagsüber / nachts	wieder da
am Vormittag / am Nachmittag	frieren	Wir bekommen Schnee / Regen.
sonnige Abschnitte

Het is droog.	Het is bewolkt / wisselend bewolkt.	het evenement
Het zal gaan regenen / het gaat misschien regenen.	Het wordt mooi / slecht weer.	het onweer / onweren
terecht	overdag /‘s nachts	ligt klaar
We krijgen sneeuw / regen.	vriezen	voor de middag / na de middag
		zonnige periodes