achten auf	sich amüsieren	angeben
anschauen	sich ärgern über	ausgehen
aussehen	sich beschäftigen mit	jemanden/etwas Beschreiben
bestimmen	denken an	diskutieren mit
sich erinnern an	gefallen	hören auf
sich kennen	sich kennenlernen	lächeln
lachen	jdn. nerven	passen zu
planen	probieren	reden über
shoppen gehen	sich streiten mit, über	studieren

opscheppen	zich amuseren	letten op
uitgaan	zich ergeren aan	bekijken
iemand/iets beschrijven	zich bezighouden met	eruitzien
bespreken met; discussiëren met	denken aan	bepalen
luisteren naar	bevallen	zich herinneren
glimlachen	leren kennen	elkaar kennen
passen bij	iemand op de zenuwen werken	lachen (om); lachen om; lachen
praten over	proeven; proberen	plannen
studeren	ruzie maken met, over	shoppen; winkelen

sich trennen von	telefonieren mit	träumen von
sich unterhalten mit, über	sich verlieben in	vermissen
sich verstehen	zusammenpassen

dromen van	bellen met	zich scheiden van
missen	verliefd worden op	spreken met, over
	bij elkaar passen; overeenkomen	goed kunnen opschieten (met); goed kunnen opschieten met; goed kunnen opschieten