Achtung!	arbeiten	die Arbeit
auch	aufpassen	Pass auf!
der Ausweis	bekannt	der Freund
die Freunde	für	helfen
immer	laufen	möglich
ohne	die Polizei	der Polizist
die Polizistin	rauchen	sehr
seit	spät	die Straße
die Straßen	die Zeitung	alt
das Auge	die Augen	aussehen
bisschen	glauben	glücklich

het werk	werken	Attentie!
Let op!	opletten	ook
de vriend	bekend	het identiteitsbewijs
helpen	voor	de vrienden
mogelijk	lopen	altijd
de politieagent	de politie	zonder
heel	roken	de politieagente
de straat	laat	sinds
oud	de krant	de straten
eruitzien	de ogen	het oog
gelukkig	geloven	beetje

grau	groß	das Haar
die Jacke	jung	klein
lustig	der Mann	die Männer
müde	nur	ruhig
schnell	schwarz	die Tasche
die Taschen	vielleicht	weiß
wichtig	das Bett	das Bild
die Bilder	daneben	erzählen
finden	gerne	der Herd
die Küche	links	mit
die Mitte	die Möbel	rechts

het haar	groot	grijs
klein	Jong	de jas
de mannen	de man	grappig
rustig	alleen maar	moe
de tas	zwart	snel
wit	misschien	de tassen
de foto	het bed	belangrijk
vertellen	ernaast	de foto's
het fornuis	graag	vinden
met	links	de keuken
rechts	de meubels	het midden

der Schrank	sitzen	das Sofa
stehen	viel	wohnen
das Zimmer	die Zimmer	zufrieden
aber	also	anrufen
antworten	der Bahnhof	bald
denn	die Einladung	das Getränk
die Getränke	gehen	die Hausaufgaben
das Kino	krank	leider
das Lokal	mitkommen	oder
die Klassenarbeit	die Klassenarbeiten	(sich) treffen
zusammen	der Montag	der Dienstag

de bank	zitten	de kast
wonen	veel	staan
tevreden	de kamers	de kamer
bellen	dus	maar
gauw	het station	antwoorden
het drankje	de uitnodiging	want
het huiswerk	gaan	de drankjes
helaas	ziek	de bioscoop
of	meekomen	het café
afspreken, elkaar ontmoeten	de toetsen	de toets
dinsdag	maandag	samen

der Mittwoch	der Donnerstag	der Freitag
der Samstag	der Sonntag	der Apfel
die Äpfel	die Banane	die Bananen
die Bäckerei	billig	die Birne
die Birnen	brauchen	das Brötchen
die Brötchen	die Butter	der Dank, vielen Dank
das Ei	die Eier	einkaufen
das Fleisch	das Geld	das Gemüse
die Kartoffel	die Kartoffeln	die Milch
mitbringen	das Obst	der Schinken
teuer	die Abfahrt	ankommen

vrijdag	donderdag	woensdag
de appel	zondag	zaterdag
de bananen	de banaan	de appels
de peer	goedkoop	de bakker
het broodje	nodig hebben	de peren
de dank, dank u / je wel	de boter	de broodjes
boodschappen doen	de eieren	het ei
de groenten	het geld	het vlees
de melk	de aardappelen	de aardappel
de ham	het fruit	meebrengen
aankomen	het vertrek	duur

(sich) anziehen	aussteigen	bei
das Beispiel	zum Beispiel	benutzen
besuchen	draußen	das Fahrrad
die Fahrräder	der Fußball	die Haltestelle
der Kuchen	der Morgen	der Nachmittag
schön	die Sehenswürdigkeit	die Sehenswürdigkeiten
spielen	wandern	der Zug
zurück

bij	uitstappen	zich aankleden
gebruiken	bijvoorbeeld	het voorbeeld
de fiets	buiten	bezoeken
de halte	de voetbal	de fietsen
de middag	de ochtend	de taart
de bezienswaardigheden	de bezienswaardigheid	mooi
de trein	wandelen	spelen
		terug