Guten Tag!	Auf Wiedersehen!	Wie bitte?
Wie geht es?	Danke.	Bitte.
Tschüs!	Entschuldigung!	ja
nein	der Name	ich heiße
ich wohne	ich komme	ich gehe
ich fahre	ich spreche	der Freund
die Freundin	die Freunde

Wat zeg je / zegt u?	Tot ziens!	Goedendag!
Alsjeblieft. / Alstublieft.	Dank je / u wel.	Hoe gaat het?
ja	Pardon!	Tot ziens! / Dag!
ik heet	de naam	nee
ik ga / ik loop	ik kom	ik woon
de vriend	ik spreek	ik rijd / ik ga
	de vrienden	de vriendin