Frans : Nederlands un oiseau = een vogel pressé = gehaast le bord = de oever le pont = de brug fou = gek la joie = de vreugde le couloir = de gang en or = gouden timide = verlegen dire des bêtises = domme dingen zeggen les lunettes = de bril la marche = de tree se déplacer = zich verplaatsen se débrouiller = zich redden s’entraîner = trainen garder = bewaren, houden hésiter = aarzelen se réveiller = wakker worden s’habiller = zich aankleden noter = noteren fixer un rendez-vous = een afspraak maken avoir l’air = eruit zien en plus = bovendien rater = missen la camionnette = het busje poser une question = een vraag stellen enregistrer = opnemen