Qu’est-ce qu’il y a?	Qu’est-ce qui ne va pas?	Où avez-vous mal?
Vous avez de la fièvre?	Je prends votre température.	Je fais une ordonnance.
Je suis malade.	Je suis blessé.	J’ai mal à …
Oui, j’ai de la fièvre.	Non, je n’ai pas de fièvre.	Je ne sais pas.
Avez-vous un sparadrap, des bandages?	Avez-vous des pastilles pour la gorge?	Avez-vous des gouttes pour les oreilles?
Avez-vous des gouttes pour le nez?	Avez-vous de la crème solaire?	Avez-vous quelque chose contre les ampoules?
Avez-vous un gel contre les piqûres d’insectes?	Prendre un comprimé trois fois par jour.	Avant le repas, après le repas.
À prendre en dehors des repas.	Usage externe.

Waar heeft u pijn?	Wat scheelt eraan?	Wat is er?
Ik schrijf een recept uit.	Ik neem uw temperatuur op.	Heeft u koorts?
Ik heb pijn aan / in …	Ik ben gewond.	Ik ben ziek.
Dat weet ik niet.	Nee, ik heb geen koorts.	Ja, ik heb koorts.
Heeft u oordruppels?	Heeft u pilletjes voor de keel?	Heeft u een pleister, verband?
Heeft u iets tegen blaren?	Heeft u zonnebrandcrème?	Heeft u neusdruppels?
Voor de maaltijd, na de maaltijd.	Drie keer per dag een tablet innemen.	Heeft u een gel tegen insectenbeten?
	Uitwendig gebruik.	Niet tijdens de maaltijd innemen.