Frans : Nederlands un oiseau = een vogel pressé = gehaast le bord = de oever le pont = de brug diriger = leiden hésiter = aarzelen au moins = minstens se présenter = zich voorstellen particulièrement = bijzonder en or = van goud timide = verlegen dire des bêtises = domme dingen zeggen près de = bijna à travers = dwars door se souvenir = zich herinneren le monde entier = de hele wereld se dérouler = zich afspelen se cacher = zich verbergen se réveiller = wakker worden s’habiller = zich aankleden indiquer = aanwijzen changer = omkleden recevoir = ontvangen une offre = een aanbod s’inscrire = zich inschrijven C’est ton truc. = Dat is jouw ding. accompagner quelqu’un = met iemand meegaan