Qu’est-ce que tu fais comme sport?	Tu fais quel sport?	Qu’est-ce que vous faites comme sport?
Vous faites quel sport?	Je fais du foot.	Je fais du hockey.
Je fais du basket.	Je fais du judo.	Je fais du tennis.
Je fais du handball.	Je fais du patinage.	Je fais de la natation.
Je fais de la plongée.	Je joue aux échecs.	Je joue aux dames.
Je joue aux dominos.	Qu’est-ce que tu fais pendant tes loisirs?	Quels sont tes hobbies? / Quelles sont tes passions?
Pendant mes loisirs, je fais du sport.	Pendant mes loisirs, je danse.	Quand je suis libre, je joue de la musique.
Quand je suis libre, je fais du shopping.	Quand je suis libre, je sors.	Quand je suis libre, je vais voir mes amis.
Quand je suis libre, je vais voir ma famille.	Mes hobbies sont: le sport, la danse, la musique, la lecture, le shopping, les jeux vidéo.	Vas-y!
Allez, les gars!	Courage!	Encore un but!
Encore un effort!

Wat doen jullie voor sport?	Welke sport doe je?	Wat doe je voor sport?
Ik hockey.	Ik voetbal.	Welke sport doen jullie?
Ik tennis.	Ik judo.	Ik basketbal.
Ik zwem.	Ik schaats.	Ik handbal.
Ik dam.	Ik schaak.	Ik duik.
Wat zijn je hobby’s?	Wat doe je in je vrije tijd?	Ik domino.
Als ik vrij ben speel ik muziek.	In mijn vrije tijd dans ik.	In mijn vrije tijd sport ik.
Als ik vrij ben bezoek ik mijn vrienden.	Als ik vrij ben ga ik uit.	Als ik vrij ben winkel ik.
Ga door!	Mijn hobby’s zijn: sport, dansen, muziek, lezen, winkelen, videospelletjes.	Als ik vrij ben bezoek ik mijn familie.
Nog een goal!	Houd moed!	Vooruit jongens!
		Houd vol!