Frans : Nederlands lors de = tijdens il soutient = hij steunt changer de côté = van helft wisselen mener = leiden un coup franc = een vrije schop un tir = een schot le vantard = de opschepper une folle soirée = een te gekke avond je me rappelle = ik herinner me marcher sur les pieds = op de tenen trappen Taisez-vous! = Zwijg! une vitrine = een etalage la dentelle = het kant la parole = het gesproken woord une peur bleue = een hevige angst aplati = platgemaakt prescrire = voorschrijven Quelle misère! = Wat een ellende! captivant = boeiend faire pipi = een plasje doen le grand cerveau = het grote brein le scotch = het plakband Tout est différent! = Alles is anders! avoir du mal = moeite hebben le logiciel = de software un club public = een openbare club l'essence = de benzine se mettre = gaan staan J’ai réussi à … = Het is me gelukt om … s’imaginer = zich indenken Ce n’est pas mon truc. = Dat is niets voor mij.