Qu’est-ce que tu aimes?	Qu’est-ce que vous aimez?	Qu’est-ce qu’ils aiment?
J’aime le sport	J'aime le foot, le rugby, le tennis.	J'aime le dessin, la musique.
J'aime les matchs de foot.	J'aime les jeux vidéo.	Tu aimes le rap français?
Vous aimez la musique classique?	Oui, j’aime le rap français.	Oui, nous aimons la musique classique.
J’aime bien le tennis.	J’aime la danse.	J’adore la musique.
Je déteste le foot.	Allez les rouges!	Voilà un carton jaune!
À toi maintenant!

Waar houden zij van?	Waar houden jullie van? / Waar houdt u van?	Waar houd je van?
Ik houd van tekenen, muziek.	Ik houd van voetbal, rugby, tennis.	Ik houd van sport.
Houd je van Franse rapmuziek?	Ik houd van videospelletjes.	Ik houd van voetbalwedstrijden.
Ja, wij houden van klassieke muziek.	Ja, ik houd van Franse rapmuziek.	Houden jullie van klassieke muziek?
Ik ben dol op muziek.	Ik houd van dansen.	Ik vind tennis wel leuk.
Jij krijgt een gele kaart!	Zet hem op, rood!	Ik heb een hekel aan voetbal.
		Nu ben jij!