l’âge le pays la particularité
la formation à demain Comment tu t’appelles?
une amie un ami / un copain Et toi?
Tiens! Regarde! Comment vas-tu?
nouveau un prof l’entrée
l’école rouge Et vous?
Qui est-ce? donc lundi
la rentrée la cour je lis
Présent! / Présente! la soeur aussi
het bijzondere kenmerk / de bijzonderheid het land de leeftijd
Hoe heet je? / Hoe heet jij? tot morgen de opleiding / de studie
En jij? een vriend / een vriendje een vriendin / een vriendinnetje
Hoe gaat het met je? / Hoe gaat het met jou? Kijk! / Kijk eens! Hé! / He! / Hey! / Hee! / Hée!
de ingang / de entrée een leraar / een docent nieuw
En u? rood de school
maandag dus Wie is dat? / Wie is het?
ik lees het schoolplein / het plein het begin van het schooljaar / de eerste schooldag
ook de zus / het zusje Aanwezig!