faire la cuisine le mari les animaux
une bouteille la pluie une voiture
le pain le beurre la confiture
un repas faire des courses acheter
la liste mademoiselle je voudrais
autre chose une glace un verre
l’eau quelques minutes plus tard
remarquer le supermarché payer
une carte bancaire apporter bon marché
de dieren de echtgenoot koken
een auto de regen een fles
de jam de boter het brood
kopen boodschappen doen een maaltijd
ik zou graag willen jongedame de lijst
een glas een ijsje iets anders
later enkele minuten het water
betalen de supermarkt opmerken
goedkoop meebrengen een bankpas
la caisse afficher trouver
donner la place surtout
le quartier ici travailler
une pomme Combien de tomates? s’il te plaît
voilà une tranche de jambon
vinden ophangen de kassa
vooral het plein geven
werken hier de wijk
alsjeblieft (in vraag) / alsjeblieft Hoeveel tomaten? een appel
een plak ham alsjeblieft (als je iets geeft) / alsjeblieft