Frans : Nederlands Qu’est-ce que c’est? = Wat is dat? C’est une photo. = Het is een foto. C’est un ordinateur. = Het is een computer. Tu habites où? = Waar woon je? Vous habitez où / monsieur? = Waar woont u / meneer? Vous habitez où / Damien et Saïd? = Waar wonen jullie / Damien en Saïd? J’habite à Strasbourg. = Ik woon in Straatsburg. J’habite dans une ferme. = Ik woon in een boerderij. Nous habitons dans un appartement. = Wij wonen in een flat. sur la table = op de tafel sous le lit = onder het bed dans le garage = in de garage devant la maison = voor het huis derrière l’hôtel = achter het hotel