Frans : Nederlands
chanter = zingen
danser = dansen
la rue = de straat
la maison = het huis
le jardin = de tuin
le cousin = de neef
le dessin = de tekening
C’est quel groupe? = Welke groep is dat?
j’aime = ik houd van
Bien sûr! / Naturellement! = Natuurlijk!
une chambre / une pièce = een kamer
grand / grande = groot
joli / jolie = leuk
Qu’est-ce que c’est? = Wat is dat?
petit / petite = klein
un ordinateur / un ordi = een computer
mon père = mijn vader
j’adore = ik ben dol op
tu rigoles = je maakt een grapje
Arrête! = Stop!
on va chercher / nous allons chercher = we gaan zoeken
Voici = Hier is
la cuisine = de keuken
les toilettes = het toilet
une fenêtre = een raam
entre = tussen
à gauche de = links van
un chanteur = een zanger
une BD / une bande dessinée = een stripboek
une télé / une télévision = een tv
la date = de datum
une invitation = een uitnodiging
aujourd’hui = vandaag
toujours = nog steeds
autre = andere
ma mère = mijn moeder
une fleur = een bloem
une plante = een plant
chouette / joli = leuk / enig
avec moi = met mij
Où? = Waar?
ou = of
ici = hier
le frère = de broer