Frans : Nederlands
exagérer / amplifier = overdrijven
la gorge = de keel
respirer = ademen
le sirop / le jus = het drankje / de siroop
la pastille = het tabletje / de tablet
longtemps / un long moment = lang / lange tijd
le téléski = de skilift
drôle / amusant = grappig
le vin = de wijn
restez debout / demeurez debout = blijf rechtop staan
plier / faire des plis = vouwen / buigen
pencher / incliner = buigen / schuin zetten
un virage / un tournant = een bocht
la descente / la pente = de afdaling / de helling
une cheville = een enkel
une ordonnance / une prescription médicale = een doktersrecept / een recept
un sparadrap = een pleister
partager / diviser en plusieurs parts = delen / verdelen
la dent = de tand / de kies
gras / plein de graisse = vet
un sourcil = een wenkbrauw
le corps = het lichaam
l'épaule = de schouder
le ventre = de buik
la poitrine / les seins = de borst
la cuisse = de dij
les lunettes de ski = de skibril
dommage = jammer
au secours / à l'aide = help
le moniteur de ski = de skileraar