Frans : Nederlands Noël = kerst joyeux / gai = vrolijk la fête = het feest fêter = vieren cette année = dit jaar à votre santé = op uw gezondheid comprendre = begrijpen le mot = het woord venir = komen parler de = praten over d'abord = eerst le gâteau = het gebak / de taart avoir besoin de = nodig hebben bref = kortom tout le monde / chacun = iedereen finir / terminer = eindigen préparer = klaarmaken dire / raconter = zeggen prêt = klaar le soir = de avond une boum = een feestje impossible = onmogelijk le poisson = de vis la réponse = het antwoord / de oplossing essayer = proberen écrire = schrijven le poème = het gedicht un truc / une chose = een ding / iets couper / découper = snijden le couteau = het mes tomber = vallen une soirée = een avondje