Frans : Nederlands
elle saute = zij springt
sauter = springen
je chante = Ik zing
chanter = zingen
je me rappelle = ik herinner me
se rappeler = zich herinneren
Dépêche-toi! = Schiet op!
se dépêcher = opschieten
tu te promènes = jij wandelt
se promener = wandelen
elles se maquillent = zij maken zich op
se maquiller = zich opmaken
mon père se repose = mijn vader rust uit
se reposer = uitrusten
mon oncle s'occupe de = mijn oom houdt zich bezig met
s'occuper de = zich bezighouden met
l'espoir = de hoop
la justice = de gerechtigheid
la presse = de pers
la colère = de woede
l'expérience (F) = de ervaring
la preuve = het bewijs
le don = het talent
la pitié = het medelijden
fier - fière = trots
ridicule = belachelijk
prévu = gepland
responsable = verantwoordelijk