le bonheur	l'amour (m)	la tristesse
la peur	avoir honte	déprimé
seul	jaloux, jalouse	l'émotion (f)
amoureux, amoureuse	heureux, heureuse	fier, fière
stressé	paniquer	tomber amoureux de, amoureuse de
avoir peur de	se disputer	joyeux, joyeuse
le chagrin	pleurer	malheureux, malheureuse
triste	fâché	rire
consoler

de triestheid	de liefde	het geluk
somber	zich schamen	de angst
de emotie	jaloers	alleen, eenzaam
trots	gelukkig	verliefd
verliefd worden	in paniek raken	gestrest
vrolijk	ruzie hebben	bang zijn voor
ongelukkig	huilen	het liefdesverdriet
lachen	boos	triest
		troosten