Frans : Nederlands
les proches = de naasten
amical = vriendschappelijk
amicale = vriendschappelijk
l'égalité = de gelijke behandeling
l'égalité des sexes = de gelijke behandeling van mannen en vrouwen
évoluer = zich ontwikkelen
le poisson rouge = de goudvis
le ménage à trois = de driehoeksverhouding
tour à tour = beurtelings / om de beurt
le concubin = de partner / de samenwonende
la concubine = de partner / de samenwonende
l'ado (= adolescent / e) = de tiener / de puber
le chaos = de chaos
indescriptible = onbeschrijfelijk
monoparental / e = eenouder-
la famille recomposée = het samengestelde gezin
les finances = de financiën
le jardinage = het tuinieren
mettre qn au lit = iem naar bed brengen
faire le repassage = strijken
bricoler = klussen
étendre = ophangen
le linge = het wasgoed