Frans : Nederlands passionner = boeien arriver à qn = iem overkomen rendre célèbre = beroemd maken le gamin = het joch la gamine = de kleine meid la sympathie = de sympathie la maîtresse de cérémonie = de presentatrice l'occupation = de bezigheid le désert = de woestijn réussir = doen slagen / tot een goed einde brengen les endives au gratin = witlofschotel uit de oven l'endive = de witlof le gratin = het gegratineerd gerecht l'orage = het onweer l'apparence physique = het uiterlijk les fesses = het achterwerk / de kont l'ange gardien = de beschermengel le comédien = de acteur la comédienne = de actrice le boulot = het werk / de baan la rapidité d'esprit = de levendigheid van de geest le faible = de zwakke / de zwakkere payer qc de sa vie = iets met de dood bekopen la faute = de fout la maladresse = de onhandigheid la distraction = de verstrooidheid la gourmandise = het verzot zijn op lekker eten triompher = zegevieren triompher sur = zegevieren over la bêtise = de domheid humain = menselijk humaine = menselijk le défaut = het gebrek / de zwakke plek le phénomène météorologique = het weerverschijnsel rajouter = toevoegen rajouter à = toevoegen aan