Frans : Nederlands avoir le poste = de baan krijgen le poste = de baan descendre dans le sud = naar het zuiden afzakken être dans les cartons = tussen de verhuisdozen zitten le carton = de doos / de verhuisdoos à Toulouse même = in Toulouse zelf la vieille ville = de oude binnenstad vieux = oud vieille = oud l'agence immobilière = het makelaarskantoor correspondre = overeenkomen tout à fait = helemaal le besoin = de behoefte la salle de séjour = de woonkamer tant pis = jammer dan la gym (= gymnastique) = het sporten attends (inf attendre) = wacht équipé = ingericht / uitgerust équipée = ingericht / uitgerust le micro-onde = de magnetron le luxe = de luxe il y en a deux = er zijn er twee (van) vendre = verkopen revenir = terugkomen de temps en temps = af en toe rendre visite = op bezoek gaan rendre visite à qn = bij iem op bezoek gaan l'étage = de verdieping