Spaans : Nederlands hace calor = het is warm hace … = het is … está nublado = het is bewolkt la tormenta = het onweer hay tormenta = het onweert hace buen tiempo = het is goed weer el sol = de zon hace sol = de zon schijnt la niebla = de mist hay niebla = het is mistig llover = regenen el viento = de wind nevar = sneeuwen