Frans : Nederlands la flèche = de pijl la rencontre = de ontmoeting ces quelques histoires = deze serie verhaaltjes émouvant = roerend partager = delen le regard = de zienswijze se rencontrer = elkaar ontmoeten le coup de foudre = liefde op het eerste gezicht la boîte de nuit = de disco dévoiler = onthullen douter de = twijfelen aan avant les enfants = voordat er kinderen kwamen lors de = tijdens aborder = ter sprake brengen les travaux agricoles = de landbouwwerkzaamheden oser = durven grâce à = dankzij garer = parkeren prendre le temps = de tijd nemen l’auto-école = de rijschool traumatiser = traumatiseren être mort de rire = slap liggen van het lachen la monitrice = de rij-instructrice marcher = lukken laisser tomber = laten zitten de l’époque = toenmalig commun = gemeenschappelijk l’apprenti = de leerling le garagiste = de garagehouder la mobylette = het brommertje maternel = van moederskant être obligé de = gedwongen zijn om être rassuré = gerustgesteld zijn l’histoire d’amour = het liefdesverhaal le copain d’école = de schoolvriend l’école primaire = de basisschool inoubliable = onvergetelijk le tirage au sort = de loting écarter = (ver)spreiden arrondir = (af)ronden se souvenir / se rappeler = zich herinneren