Frans : Nederlands toucher = raken le sujet d’actualité = het actuele onderwerp le droit = het recht le devoir = de plicht comparer = vergelijken présenter = presenteren le problème = het probleem la cause = de oorzaak proposer des solutions = oplossingen aandragen afin de = om te à cause de = vanwege dû à = door moins de / que = minder dan plus de / que = meer dan autant de / que = evenveel als