Engels : Nederlands struggle = moeite hebben fail = mislukken, niet slagen defend = verdedigen goalie / goalkeeper = keeper, doelman / vrouw pass = passen (van de bal) shoot = schieten head = koppen post = doelpaal cheer = juichen attack = aanvallen forward = aanvaller defender = verdediger boo = boe roepen score = scoren once = een keer safety = veiligheid whistle = fluitje captain = aanvoerder fair = eerlijk choice = keuze