Frans : Nederlands se rappeler = zich herinneren féroce = wild le besoin = de behoefte lutter = vechten, strijden / vechten / strijden la tribu = de stam semblable = gelijkwaardig / gelijk dès que = zodra la cohabitation = het samenwonen par conséquent = dientengevolge afin de = om te une envie = een behoefte favoriser = bevorderen la division = de verdeeldheid vestimentaire = kleding la capacité = het vermogen annuler = afzeggen généralement = in het algemeen, meestal / in het algemeen / meestal survivre = overleven côte à côte = naast elkaar éprouver = voelen en plus de = naast, boven op / naast / boven op nécessiter = nodig maken traîner = rondhangen / hangen un solitaire = een kluizenaar percevoir = waarnemen, opmerken / waarnemen / opmerken traiter de = behandelen la confiance en soi = het zelfvertrouwen consécutif = achtereenvolgend la perception = de waarneming mentionner = noemen se mettre à = beginnen met la facilité = de gemakzucht inférieur à = lager dan la conviction = de overtuiging à cause de = vanwege estimer = schatten la paresse = de luiheid contredire = tegenspreken ainsi que = evenals désigner = aanwijzen renvoyer = verwijzen lié = verbonden la donnée = het gegeven une idée reçue = een heersende opvatting vain = vergeefs le regard = de blik d'après = volgens volontiers = graag