Frans : Nederlands curieux = nieuwsgierig bon marché = goedkoop donner un coup de main = een handje helpen épargner = sparen un inverse = een tegenovergestelde fatiguant = vermoeiend coûter cher = duur zijn, veel kosten / duur zijn / veel kosten séduisant = verleidelijk le désavantage = het nadeel une offre = een aanbod déterminer = vastleggen, bepalen / vastleggen / bepalen tomber d'accord = het eens worden signifier = betekenen faire la grasse matinée = uitslapen bronzer = zonnen franchement = eerlijk gezegd déménager = verhuizen partir en vacances = op vakantie gaan une île = een eiland la combinaison = de combinatie