Frans : Nederlands c’était = het was durer = duren longtemps = lang trouver = vinden le film = de film oublier = vergeten vite = snel retourner = teruggaan la salle = de zaal retrouver = terugvinden sous = onder boire = drinken quelque chose = iets la terrasse = het terras froid, froide / froid / froide = koud entrer = naar binnen gaan énerver = irriteren, ergeren / irriteren / ergeren le café = het café fait = gedaan cet après-midi = vanmiddag été = geweest intéressant, intéressante / intéressant / intéressante = interessant tout à l’heure = straks devant = voor (van plaats) / voor commencer = beginnen dans = over (van tijd) / over apprendre = leren