Engels : Nederlands crossroads / junction = kruising according to = volgens statue = standbeeld bus stop = bushalte roundabout = rotonde square = plein zebra crossing = zebrapad to cross = oversteken technology = technologie lorry = vrachtauto main street = hoofdstraat to pour = hard regenen exercise = lichaamsbeweging at last = eindelijk soaked = doorweekt umbrella = paraplu circle = cirkel exhibition = tentoonstelling to fancy = leuk vinden date = afspraakje relationship = relatie to question = in twijfel trekken common = gebruikelijk to refuse = weigeren to upset = van streek maken genuine = echt selfish = egoïstisch to turn down = afwijzen even though = alhoewel sad = verdrietig snitch = klikspaan to spy on = bespioneren harmless = onschuldig fatal = dodelijk side-effect = bijwerking quantity = hoeveelheid confusion = verwarring to do a favour = een plezier doen field trip = excursie to supervise = toezicht houden op to freak someone out = iemand op de zenuwen werken chummy = intiem to be on one's guard = op zijn hoede zijn to continue = doorgaan to support = steunen to interview = interviewen businesswoman = zakenvrouw self-employed = eigen baas company = bedrijf job = baan challenging = een uitdaging vormend to set up = beginnen to run = leiden definitely = absoluut break = pauze to suit = uitkomen possibility = mogelijkheid to earn = verdienen office = kantoor staff = personeel cutting-edge = spraakmakend to be in charge = de leiding hebben effort = inspanning awful = afschuwelijk successful = succesvol tough = zwaar a ton of dough = heel veel geld profit = winst to succeed = slagen profitable = winstgevend regular = vast fridge = koelkast stomach = maag growl = rommelen certain = bepaald need = behoefte conscious = bewust unsure = onzeker lonely = eenzaam related = verbonden to depend on = afhangen van value = waarde desirable = aantrekkelijk knowledge = kennis to define = bepalen to clarify = verduidelijken to identify = vaststellen hurdle = hindernis potential = mogelijk outcome = resultaat to justify = verantwoorden clear-cut = duidelijk present = heden to gather = verzamelen to process = verwerken to accept = aanvaarden to acknowledge = erkennen to recognise = herkennen consequence = gevolg indecisive = besluiteloos inhibition = remming excitable = prikkelbaar talkative = praatziek