Engels : Nederlands awful = vreselijk beef = rundvlees brilliant = fantastisch / super chips = patat condition = conditie / voorwaarde customer = klant diet = dieet drive - drove - driven = rijden - reed - gereden / besturen - bestuurde - bestuurd driver = bestuurder / chauffeur fall - fell - fallen = vallen - viel - gevallen healthy = gezond keep - kept - kept = houden - hield - gehouden owner = eigenaar / bezitter protect = beschermen rabbit = konijn vegetarian = vegetariƫr abuse = misbruik audience = publiek bear = beer breed - bred - bred = fokken - fokte - gefokt cage = kooi camel = kameel close to = dichtbij comment = commentaar / reactie deal with = omgaan met elephant = olifant entertain = vermaken lion = leeuw magician = goochelaar pigeon = duif proud = trots rescue = redden stall / stable = stal threaten = bedreigen use = gebruik visitor = bezoeker zoo = dierentuin as soon as possible = zo spoedig mogelijk bite - bit - bitten = bijten - beet - gebeten hang - hung - hung = hangen - hing - gehangen / ophangen - hing op - opgehangen learn - learned - learned / learn - learnt - learnt = leren - leerde - geleerd leave - left - left = achterlaten - liet achter - achtergelaten / vertrekken - vertrok - vertrokken lose - lost - lost = verliezen - verloor - verloren pet = huisdier pour = schenken / gieten pressure = druk reason = reden ring - rang - rung = bellen - belde - gebeld / opbellen - belde op - opgebeld so far = tot nu toe straight away = meteen suggest = voorstellen anyway = hoe dan ook exhausted = uitgeput / doodmoe fresh = vers lie = liggen / rusten once = een keer side = kant / zijkant until = totdat / tot walk = wandeling worried = verontrust / bezorgd