Engels : Nederlands
craze = rage
albeit = alhoewel / ofschoon
lacking in = tekortkomen
basic amenity = basisbehoeften
stability = stabiliteit
(to) arrive at = aankomen
infuriating = ergerlijk
unattainable = onbereikbaar
principle = principe
harmonious = harmonieus
bang on trend = modieus / trendy
short-lived = kortdurend
the next best thing = op één-na-beste
really in = erg in (de mode)
to [go out of fashion] = uit de mode gaan
gasp = hap / zucht
(to) drain = leegzuigen
awe = ontzag
horizon = horizon
(to) purr = spinnen
echo = echo
expanse = uitgestrektheid
to [set (your) heart racing] = het hart sneller doen slaan
to [send shivers down (your) spine] = rillingen op (mijn) rug brengen
to [bring a tear to (your) eye] = (tot tranentoe) ontroeren
to [bring a smile to (your) face] = een lach op (je) gezicht brengen
to [get goosebumps down (your) arm] = ergens kippevel van krijgen
(to) nod (off) = (in)dutten
pilgrim = pelgrim
sorrow = droefheid / verdriet
glowing = gloeiend
(to) murmur = mompelen
(to) pace = doorlopen